Ik kan niet slapen en ik mis mama. Papa naait het gras. Dat kan ik goed horen, want ik lig in het grote bed. Dat mag ik van mama.
Ik mis mama en papa ziet mij niet. Ik ga mama zoeken. Die is bij de buur voor haar nagels. Ik ben daar al eens geweest. Ik mocht daar spelen.
Ik ben al voorbij de eerste buurman, de tweede, straatje over. Ik bel nergens aan. Het is niet ver.
“Miel!”
Ik hoor mijn papa roepen. Hij zegt dat ik naar huis moet. En ik mis mama. Weglopen mag niet van papa.